Schoolboekjes uit de negentiende eeuw > Over de collectie

 

De 200 boekjes in deze collectie, allen afkomstig uit de verzameling van het Rotterdamse Onderwijsmuseum, geven een inzicht in de ontwikkeling van de volksopvoeding in Nederland in de periode 1780 – 1900. Onderwijs werd in deze periode belangrijker door het Verlichte denkbeeld dat de maatschappij - en dus ook kinderen - maakbaar zijn. Zo’n zes eeuwen lang hadden katholieke geestelijken en vervolgens protestantse predikanten het onderwijs gebruikt om hun eigen, godsdienstige, ideeën te ventileren. Daar komt nu verandering in. Kritische geesten beginnen vraagtekens te zetten bij de manier waarop onderwijs is geregeld. Geïnspireerd door de Verlichting stellen ze dat het verstand - de rede of ratio - het belangrijkste bezit van de mens is, datgene wat hem onderscheidt van de rest van de natuur. Goed onderwijs kan het verstand activeren en van domme en bijgelovige mensen, ontwikkelde, en rationeel denkende burgers maken.

Als je het boekje nu leest is het bijna niet voor te stellen, maar het bundeltje van Hieronymus van Alphen, Kleine gedigten voor kinderen (geschreven in de periode 1778-1782), liet een voor die tijd uiterst moderne visie zien. Het is een voorbeeld van een boek waarin Verlichte denkbeelden terug te vinden zijn. Van Alphen beschouwt het kind als een onbeschreven blad, dat deugden als gehoorzaamheid, eerbied voor de ouders en voor God en bescheidenheid aangeleerd kan worden. Dit uitgangspunt komt ook terug in Nicolaas Anslijns beroemde boekje De brave Hendrik uit 1810. De inzichten schrijden echter voort en in 1861 doet het Bestuur van de Amsterdamse Stadstusschenscholen voorstellen voor de leerboeken die bij de verschillende vakken gebruikt kunnen worden. In hun voorstellen schijven zij onder andere:

“Onder de leerboekjes voor de laagste klasse wordt door Curatoren voorgesteld de geheele reeks, waarvan de Brave Hendrik het begin en de type is. Liever zagen wij deze door andere vervangen. Wij willen wegens dit oordeel allerminst geacht worden op zedelijkheid en godsdienstzin geen prijs te stellen, of aan voorbeelden van slechte kinderen de voorkeur geven boven die van brave maar wij vinden de braafheid van Hendrik te onnatuurlijk en wij missen in deze boekjes den spoorslag tot krachtsontwikkeling en energie, waaraan juist zoo groote behoefte bij ons volk bestaat”.

Als reactie op de genoemde wel érg brave boekjes verschijnen titels als: De geschiedenis van Jozef, Moeder Anna en hare kindertjes of De historie van twee appeljongens. De toon is nog steeds moraliserend, maar het is allemaal al wat losser en vlotter geschreven. Het kind als zelfontdekkend wezen komt steeds meer centraal te staan. De toenemende invloed van de overheid op de samenleving, die kenmerkend is voor deze periode, en de daarbij behorende ontwikkeling van een natiebesef bij de bevolking zien we terug in de geschiedenis- en aardrijkskundeboeken. Heldenverering van bijvoorbeeld Michiel de Ruiter en Willem van Oranje vindt op grote schaal plaats en aan verhalen over Germanen en de Tachtigjarige oorlog worden vele bladzijden besteed; zie bijvoorbeeld De kleine vaderlander, iets uit de geschiedenis van Nederland voor de middelste klasse der lagere school van J. Wijma.

Aan het eind van de negentiende eeuw wordt het onderwijs steeds meer een zaak van pedagogen en onderwijskundigen. Een van de discussiepunten is dan welke rol afbeeldingen in het onderwijs moeten hebben. Voorstanders van het zogenoemde ‘aanschouwelijk onderwijs’ vinden dat kinderen de leerstof beter opnemen als ze die in verband kunnen brengen met getoonde voorwerpen of illustraties. Zie bijvoorbeeld het prentenboekje van W. Degenhardt, Leerzaam prentenboek. In het voorwoord van dat boekje schrijft Degenhardt:

“Zelf iets doen is bij de kleinen een groote pret; daarom zijn Thermometer, Barometer, Pendule en Kompasroos zóó ingericht, dat ze door de kinderen behandeld en daarmeê allerlei vragen beantwoord kunnen worden. Ik meen dat op deze wijze het genoegen van het samen zien en praten niet weinig vermeerderd zal worden”.

In Nederland staan vooral Eli Heimans, Jac. P. Thijsse en Jan Ligthart deze aanpak voor. Het liefst nemen zij de leerlingen mee naar buiten om de dingen in het echt te zien. Jan Ligthart schreef bijvoorbeeld de geliefde serie leesboekjes ‘Nog bij moeder’, waarin Ot en Sien de hoofdrol spelen. Lighthart wil daarin laten zien hoe belangrijk aandacht en betrokkenheid is in de opvoeding van jonge kinderen.

Voorbeelden uit deze collectie Schoolboekjes uit de negentiende eeuw

Bekijk alle afbeeldingen uit deze collectie